In de geest van het boek ‘Ik maak nooit iets mee’ van Guus Middag :
Garnwerd aan zee
Ik maak nooit iets mee. Maar vorige maand wel. Ik was toen bij Garnwerd aan zee. Dat is een restaurant in Garnwerd dat aan het Reitdiep ligt. De bestelde vis smaakte goed maar ik zag nergens zee. Ik ben nog naar buiten gelopen en heb mijn neus in de lucht gestoken in een poging zoute lucht te ruiken, maar het enige wat ik rook was de mestlucht van de plaatselijke varkensfokkerij.
Van een lekkere zeebries was ook geen sprake. Ik voelde slechts een zuchtje wind dat de wieken van de molen iets verderop niet eens deed bewegen. Ze hadden nog wel een poging gedaan om een strand aan te leggen. Strandgasten waren echter in geen velden of wegen te bekennen. Laat staan Duitsers die kuilen aan het graven waren.
Logisch toch? Wie gaat er nu aan het Reitdiep tien kilometer boven de stad Groningen op een nep strand liggen bij een restaurant dat Garnwerd aan Zee heet. In de entree van het restaurant hingen plastic meeuwen en ik hoorde via de luidspreker geluiden die op krijsende vogels moesten lijken.
Hoe kon het dan dat er toch zo veel mensen naar Garnwerd aan Zee waren gekomen. Bijna alle tafeltjes waren namelijk bezet. Misschien omdat op de website bij het hoofdstukje veelgestelde vragen niets vermeld staat hoe ver Garnwerd van zee af ligt.
Iets verderop is café Hammingh gevestigd. Van vroeger uit al een begrip. Gewoon omdat het een echt café was en de eigenaar Hammingh heette. Hij had de zee niet nodig. Het was er altijd smoordruk. Ik ben daar nog even een kop koffie gaan drinken en dat voelde als thuiskomen. Het was een fantastische dag.
En dan nu nog een gedicht.
De Zee
Een moederlijf in haar hangmat, zo ligt zij
te wiegen. Aan haar voeten jaagt in de winter
een eenzame hond. In herfstregens staan lege zielen
te staren naar de verdwenen horizon.
Maar de lente is niets dan naderende zomer.
Een vleugje meer licht, meer warmte volstaan
om de eerste nog rillende lichamen los te knopen
en te herdopen in het geruis van de moedertaal.
Dan gooit het land zijn wegen en treinen
als uitgeworpen lijnen naar de lokkende rand,
wordt alle vlees leesbaar en onvermijdelijk
naakt in het oog van de zon uitgestald.
De zee is de moeder van alle Belgen, de stem
in hun armen en benen, de vlucht in hun ogen,
de vis in hun vel. Spatten mens, altijd dezelfde,
klein en onnozel, en ik een van hen,
die ’s nachts, achtergebleven, te luisteren
lig, urenlang, hoe zij nader komt
en ’s ochtends ontwaak tussen de schreeuwende
meeuwen, haar zout op de tong.
Charles Ducal, 31 Juli 2015
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!